We spreken van doofheid wanneer er een gehoorverlies van 90 dB of meer is opgetreden. Het verschil met slechthorendheid is dat het gehoorvermogen in dit geval niet verbeterd kan worden met een hoortoestel. In sommige gevallen kan dit echter wel met een cochleair implantaat.

Oorzaken van doofheid

Doofheid kan veroorzaakt worden door ouderdom, langdurige en/of veelvuldige blootstelling aan harde geluiden (lawaaidoofheid), erfelijkheid of door een ziekte of ongeval. Erfelijke vormen zijn het Syndroom van Usher, het Syndroom van Waardenburg en de Ziekte van Buchem. Voorbeelden van doofheid door een ziekte of ongeval zijn:

  • hersenvliesontsteking;
  • oorontsteking;
  • rodehond tijdens de zwangerschap;
  • medicijnvergiftiging;
  • tumoren;
  • tympanosclerose;
  • plotseling drukverschillen zoals bij vliegen of duiken;
  • otoscelerose of verbening van delen van het binnen- en middenoor.

Prelinguale en postlinguale doofheid

Wanneer iemand doof geboren is of doof geworden is voordat de ontwikkeling van de gesproken taal op gang gekomen is (voor het derde levensjaar), dan spreken van van prelinguaal doof. Postlinguaal doof houdt in dat iemand na de ontwikkeling van de gesproken taal doof geworden is. Hierbij onderscheiden we dan weer plotsdoof, waarbij iemand van het ene op het andere moment doof is geworden, en laatdoof, waarbij dit geleidelijk gebeurt.

Behandelingen

Soms is doofheid tijdelijk. Denk hierbij aan een oorontsteking, verkoudheid of extreme drukverschillen. Met wat rust en/of een eventuele pijnstiller of antibiotica zal het oor zich dan vanzelf weer herstellen. Wanneer iemand permanent doof is kan dit niet genezen worden, en zijn er ook geen hulpmiddelen om dit te verbeteren. Bij jonge kinderen is er nog wel de mogelijkheid van het inbrengen van een cochleair implantaat (CI). Deze wordt operatief ingebracht en prikkelt de gehoorzenuw, waardoor zij toch geluiden kunnen waarnemen. Een cochleair implantaat kan vanaf de zevende maand al worden ingebracht.